Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage, evenals het erratum dat in het
Belgisch Staatsblad van 18 december 2008 gepubliceerd werd.
Dit document is beschikbaar in bijlage
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Dit document is beschikbaar in bijlage.
Iedereen die de loonfiscaliteit wil begrijpen, krijgt vroeg of laat te maken met ‘bijlage III’.
In deze fiche bespreken we de structuur en inhoud van dat document, zodat u weet en begrijpt hoe de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld.
Deze tekst werd opgesteld rekening houdend met de wetsbepalingen die van kracht zijn op 1 januari 2021.
Bijlage III is de derde bijlage bij het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen van 1992 (afgekort KB/WIB 92). De wet machtigde[1] de Koning om de wettelijke principes inzake bedrijfsvoorheffing ten uitvoer te leggen.
Deze bijlage III wordt minstens één keer per jaar aangepast zodat de bedragen die erin zijn opgenomen blijven overeenstemmen met de kosten van het levensonderhoud.
De tekst is onderverdeeld in twee delen. Ze bevat in de eerste plaats de regels op basis waarvan de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld. Het tweede deel bevat de forfaitaire schalen van de bedrijfsvoorheffing die van toepassing zijn op de bezoldigingen die maandelijks worden betaald.
Het eerste deel van de bijlage bevat de regels waarmee de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing (over het algemeen de personen of belastingplichtigen die beroepsinkomsten betalen, zoals de werkgever) het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing kunnen berekenen, rekening houdend met de volgende fiscale criteria (gecombineerd of afzonderlijk beschouwd):
De schalen stellen het forfaitair bedrag van de bedrijfsvoorheffing vast dat verschuldigd is op de maandelijks toegekende (belastbare) bezoldigingen.
Om de schalen correct toe te passen, moet de gebruiker de gezinstoestand van de verkrijger kennen (alleenstaand/gehuwd; indien gehuwd echtgenoot met of zonder inkomsten), alsook zijn verblijfstoestand (inwoner of niet).
Het tweede deel van de bijlage bevat de drie schalen van bedrijfsvoorheffing die van toepassing zijn op de gewone periodieke bezoldigingen (in de zin van maandelijks toegekende bezoldigingen):
Elke schaal is onderverdeeld in vier kolommen:
Wanneer bij de vaststelling van het bruto-belastbaar inkomen blijkt dat het tussen twee bedragen van bruto-belastbare inkomens (kolom 1) in ligt, moet rekening worden gehouden met het laagste van die bedragen. Op basis van dit gekozen bruto-inkomen zal de bedrijfsvoorheffing worden vastgesteld (kolom 2 , 3 of 4).
Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt altijd afgerond op de lagere cent (d.w.z. twee cijfers na de komma, ongeacht het cijfer dat als duizendste is vermeld).
[1] Artikel 275 § 1 WIB 92: ‘De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de aanduidingen van de schalen opgesteld door de Koning’.
De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld op de bruto-belastbare beroepsinkomsten. Dat zijn de brutoberoepsinkomsten na aftrek van:
Een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.
Het voordeel van alle aard wordt in principe beschouwd als een bezoldiging en dus onderworpen aan bedrijfsvoorheffing. Omdat dit voordeel anders dan in geld wordt betaald, gelden voor de belasting ervan bijzondere regels.
Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt deze belasting verschillend vastgesteld naargelang het voordeel wordt toegekend:
Bijlage III bevat de regels voor de vaststelling van de grondslag van de bedrijfsvoorheffing van bepaalde bijzondere bezoldigingen:
Deze vergoeding toegekend als terugbetaling van de kosten voor het woon-werkverkeer wordt volledig of gedeeltelijk vrijgesteld indien de werknemer schriftelijk aan zijn werkgever bevestigt dat hij niet zijn werkelijke kosten zal aangeven in zijn belastingsaangifte.
De vergoeding is vrijgesteld van belasting:
Indien de bovenvermelde voorwaarden niet vervuld zijn, wordt bedrijfsvoorheffing ingehouden op de totale vergoeding.
Dit betreft de uitleg van de begrippen gezinstoestand (= fiscale burgerlijke staat – alleenstaande, echtgenoot), personen ten laste en ten slotte de invloed van een handicap op de berekening van de bedrijfsvoorheffing.
Deze begrippen zijn hoofdzakelijk van toepassing wanneer de redenen van vermindering van bedrijfsvoorheffing ter sprake komen.
De bedrijfsvoorheffing wordt steeds op de lagere cent afgerond.
Hieronder vindt u een algemeen overzicht van de toepassingsregels uit bijlage III. In de volgende hoofdstukken geven we een korte beschrijving van de inhoud van de toepassingsregels die gelden voor de verschillende categorieën van beroepsinkomsten.
Voor de duidelijkheid hebben we ervoor gekozen de volgorde waarin de regels aan bod komen in bijlage III te volgen.
In dit belangrijk hoofdstuk zijn de richtlijnen gegroepeerd voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers en de ermee gelijkgestelde inkomsten (onder meer de inkomsten die een tijdelijke derving van bezoldigingen herstellen).
In de eerste plaats betreft het bezoldigingen die maandelijks betaald op toegekend worden. Daarnaast komen de regels aan bod die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van inkomsten die worden toegekend aan werknemers die inwoner zijn en die niet voldoen aan de regels van de maandelijks toegekende bezoldigingen, zoals exceptionele vergoedingen (met name de eindejaarspremies, het (dubbel) vakantiegeld); loonachterstallen; opzeggingsvergoedingen en inschakelingsvergoedingen; werkloosheidsuitkeringen; werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag.
Al deze regels zijn in principe van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend aan werknemers die de hoedanigheid hebben van (fiscale) inwoners[1] maar ook aan niet-inwoners die voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing worden gelijkgesteld met inwoners. Het gaat om niet-inwoners die in het kader van arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken in België arbeidsprestaties leveren die tenminste 75% van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
Deze regels gelden alleen voor bedrijfsleiders die inwoner zijn en daarmee gelijkgestelden. Een bedrijfsleider is een natuurlijk persoon die:
Een bedrijfsleider kan tegelijkertijd ook een functie als loontrekkende uitoefenen. Wanneer de bedrijfsleider een functie als loontrekkende en een functie als zelfstandige cumuleert binnen dezelfde vennootschap, zal het totaal van de bezoldigingen als loontrekkende en als zelfstandige worden onderworpen aan de regels die van toepassing zijn op zelfstandigen[3].
De bezoldigingen van de bedrijfsleiders zijn alle vergoedingen die aan die bedrijfsleiders worden toegekend door de vennootschap waarin ze hun activiteiten of functies uitoefenen[4].
Bijzonderheid: De geherkwalificeerde huurgelden en huurvoordelen (punt 3.2) die door een bedrijfsleider van de 1ste categorie (bestuurder, mandataris,…) worden ontvangen, worden onder bepaalde voorwaarden niet als onroerende inkomsten maar als beroepsinkomsten gekwalificeerd.
Om het belastbaar bedrag dat aan bedrijfsvoorheffing wordt onderworpen te bekomen, worden van de bezoldiging van de bedrijfsleider de verplichte sociale bijdragen afgetrokken die hij in het buitenland[5] betaalt of de sociale bijdragen der werknemers in voorkomend geval, of voor de bedrijfsleiders die onderworpen zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen, fictieve sociale bijdragen die worden opgelegd door de berekeningsregels van de bedrijfsvoorheffing[6].
In dit deel komen aan bod:
In grote lijnen gelden dezelfde regelingen als voor de bezoldigingen van inwoners.
.Nochtans komen in deze rubriek enkele bijzondere regels voor die toepasselijk zijn op de inkomsten van niet-inwoners,Het betreft onderhoudsuitkeringen,bepaalde winsten of baten,inkomens van kunstenaars en bepaalde meerwaarden gerealiseerd of toegekend aan niet-inwoners.
Het gaat over inkomsten toegekend aan sportbeoefenaars, scheidsrechters, trainers en opleiders en begeleiders rijksinwoner of niet rijksinwoners.
Onder deze rubriek vindt men:
Alle regels hieronder gelden voor het vaststellen van het ‘wettelijk’ bedrag van de bedrijfsvoorheffing. Bepaalde verkrijgers van inkomsten wensen echter dat een bijkomend bedrag bovenop het bedrag dat voorkomt in bijlage III wordt ingehouden door de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing. Dat wordt fiscaal volontariaat genoemd.
Enkele bepalingen van bijlage III organiseren de manier waarop een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing een bijkomend bedrag aan bedrijfsvoorheffing kan inhouden op de inkomsten die in bijlage III zijn opgenomen. Deze regeling wordt uitsluitend toegepast op initiatief van de verkrijger van de inkomsten en moet vooraf door hem worden aangevraagd.
[1] Deze inwoners worden ook Rijksinwoners genoemd.
[2] Artikel 32, 1ste lid van het WIB 1992.
[3] Dat volgt uit de toepassing van het attractiebeginsel.
4] Artikel 32, lid 2 WIB 92. Het gaat meer bepaald om tantièmes, presentiegelden, alle vaste of variabele bedragen, de voordelen van alle aard, de bezoldigingen, geherkwalificeerde huurgelden en huurvoordelen.
[5] Com. Ib.275/13 en 275/42.
[6] Punt 1.1C van bijlage III.
Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt bepaald door de bedragen die voorkomen:
Op het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat is vastgesteld op basis van één van de bedrijfsvoorheffingsschalen, worden eventueel de volgende verminderingen toegepast (van a) tot f)), en in de volgende waarin ze worden opgesomd:
De onderverdeling alleenstaande verkrijger (of echtgenoot met inkomsten) of verkrijger met echtgenoot zonder inkomsten wordt nog steeds gemaakt. Voor beide categorieën wordt het bedrag van de basisbedrijfsvoorheffing vastgesteld door bij een forfaitair bedrag een variabel bedrag, gebaseerd op een percentage van het gedeelte van de bezoldiging boven 7.500 euro, op te tellen.
Op het aldus vastgestelde bedrag van bedrijfsvoorheffing worden de verschillende types van vermindering toegepast.
[1] Bijlage III punt 2.2. A f en 2.3.f.
De regels die van toepassing zijn op de maandelijks toegekende bezoldigingen bepalen de berekeningsgrondslag van de bedrijfsvoorheffing van de bezoldigingen die worden betaald of toegekend:
Het zijn beroepsinkomsten die de werkgever buiten de normale bezoldigingen betaalt of toekent aan zijn personeelsleden. Als dusdanig worden onder meer beschouwd: occasionele commissielonen, bijzondere en exceptionele gratificaties, eindejaarspremies, vakantiegeld, loonbonus, overloon,… met uitzondering van de normale bezoldigingen.
Voor een gedetailleerde uitleg van de bedrijfsvoorheffing op dit type van bezoldigingen, verwijzen we naar de fiche Bedrijfsvoorheffing – algemeen overzicht – deel I.
Voor de maandelijkse bezoldigingen worden de schalen van de bedrijfsvoorheffing gebruikt. Voor de exceptionele vergoedingen echter steunt de berekening van de bedrijfsvoorheffing op het jaarbedrag van de normale bruto-inkomsten. Op basis van dit bedrag wordt bepaald welk percentage op de exceptionele uitkering of vergoeding moet toegepast worden.
Dit percentage van bedrijfsvoorheffing is verschillend naargelang het gaat om vakantiegeld of andere exceptionele vergoedingen.
Nadat de bedrijfsvoorheffing aldus is vastgesteld, kan de vergoeding geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van bedrijfsvoorheffing, naargelang van het aantal kinderen ten laste en een maximumgrens van bruto jaarloon.
Vervolgens kan eventueel een vermindering van bedrijfsvoorheffing worden toegekend, op basis van gelijkaardige criteria als deze voor de vrijstelling.
Punt 2.9 B voorziet in een bijzondere berekening voor de eindejaarspremies die betrekking hebben op bezoldigingen per stuk of per taak.
Bovendien geldt een vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor verkrijgers van inkomsten waarvan het 12de van het normale jaarlijkse brutobedrag, exceptionele vergoedingen inbegrepen, geen aanleiding zou geven tot bedrijfsvoorheffing berekend volgens de regels inzake per maand betaalde bezoldigingen.
Bijlage III behandelt de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de loonachterstallen van werknemers (loontrekkenden).
Het betreft de bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben:
De bedrijfsvoorheffing wordt opnieuw vastgesteld door verwijzing naar een percentage dat wordt bepaald volgens een referentieloon.
Er kan een vrijstelling van een deel of het geheel van de loonachterstallen worden toegepast op basis van het aantal kinderen en een maximumgrens van bezoldiging.
Een andere mogelijkheid van vrijstelling van loonachterstallen bestaat voor verkrijgers van achterstallen waarvan het 12de van het referentieloon geen aanleiding zou geven tot bedrijfsvoorheffing berekend volgens de regels inzake per maand betaalde bezoldigingen.
[1] Volgens de fiscale commentaar betekent deze uitdrukking dat de laattijdigheid of vertraging het gevolg moet zijn van een verzuim of een nalatigheid van een overheid, of nog van een uitzonderlijke maatregel genomen door de overheid die de vaststelling van het bedrag of de betaling heeft verlaat.
[2] Een geschil tussen de werkgever en de overheid wordt dus niet bedoeld.
Dit zijn alle vergoedingen die werden verkregen wegens of naar aanleiding van de stopzetting of de verbreking van de arbeidsovereenkomst, ongeacht hun kwalificatie, de schuldenaars, de oorzaak en de modaliteiten van vaststelling en toekenning.
Als dusdanig worden meer bepaald beschouwd:
Met betrekking tot het bijzonder geval van een schadevergoeding voor morele schade is de fiscus a priori van mening dat het om een belastbare bezoldiging gaat.
In bepaalde omstandigheden aanvaardt de fiscus echter dat een vergoeding voor morele schade van belasting kan worden vrijgesteld, meer bepaald wanneer de toekenning ervan wordt vastgesteld door een rechterlijke beslissing en die beslissing voor elke werknemer afzonderlijk de geleden morele schade vaststelt.
Ongeacht het bedrag van de vergoeding wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de regels die van toepassing zijn op de achterstallen (punt 2.10, A).
Het betreft de vergoeding die door een ‘werkgever in herstructurering' wordt betaald aan een werknemer die wordt ontslagen in het kader van de herstructurering[1]. Het gaat dus om de beëindingsvergoeding die wordt betaald in het kader van een collectief ontslag.
De bedrijfsvoorheffing wordt in principe vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op achterstallen (punt 2.10).
[1] Titel IV, hoofdstuk 5, afdeling 3 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, Belgisch Staatsblad van 30 december 2005, 2de editie.
Deze ruime categorie die we gemakshalve ‘vervangingsinkomsten’ noemen (andere dan werkloosheidsuitkeringen en brugpensioenen) omvat de meeste wettelijke of extralegale vergoedingen die bestemd zijn om een tijdelijke volledige of gedeeltelijke derving van inkomsten te compenseren/herstellen.
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op een vervangingsinkomen wanneer het 12de van het referentiejaarloon dat als grondslag diende voor het berekenen van die vergoeding volgens de regels inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing (punten 2.2 tot 2.5).
Naargelang de vergoeding al dan niet samen met de normale bezoldiging wordt betaald, zal de bedrijfsvoorheffing
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan
Voor sommige vervangingsinkomsten geldt een bijzondere wijze van vaststelling van de bedrijfsvoorheffing, wegens hun specifieke aard, die verband houdt met het feit dat de schuldenaars ervan over het algemeen niet de werkgevers zijn.
Andere vergoedingen dan degenen die hieronder opgesomd worden en die eventueel worden toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit zijn niet aan bedrijfsvoorheffing onderworpen[1].
Het gaat om de uitkeringen die door de ziekenfondsen worden betaald.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan:
Er wordt geen bedrijfsvoorheffing ingehouden voor de uitkeringen van primaire arbeidsongeschiktheid die gedurende de eerste 6 maanden worden betaald aan werklozen die geen andere inkomsten ontvangen en die zich in een specifieke gezinstoestand bevinden.
Het gaat om de ziekte-uitkeringen die betaald worden aan het personeel van het openbaar ambt.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
(punt 2.12, B, 4)
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan:
Dit tarief van 17,15% wordt opgetrokken tot 35% (zonder vermindering):
Dit tarief van 17,15% wordt opgetrokken tot 30% (zonder vermindering) voor halftijdse loopbaanvermindering vanaf 1 januari 2009, voor werknemers van 50 jaar en jonger (behalve voor een werknemer die alleenstaande is en bij thematische verloven).
Dit is een premie die aan ambtenaren wordt uitgekeerd naar aanleiding van hun halftijdse vervroegde uittreding. De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 17,15% (zonder vermindering).
Dezelfde regels als in punt 2.12, B 1 zijn van toepassing voor de wettelijke uitkeringen van primaire arbeidsongeschiktheid en moederschapsrust (punt 2.12, C, 2): de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering).
Een bedrijfsvoorheffing van:
[1] Punt 2.12, F.
[2] In de zin van artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd wet op 14 juli 1994.
[3] Behalve wanneer deze ongeschiktheidsuitkering wordt gecumuleerd met andere beroepsinkomsten of daarmee gelijkgestelde inkomsten.
Een uniek tarief van 10,09% (zonder vermindering) is van toepassing op elk type van wettelijke of extralegale uitkering, betaald als herstel van een tijdelijke volledige of gedeeltelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke werkloosheid behalve degene die in het kader van de tijdelijke werkloosheid toegekend wordt en de tijdelijke crisiswerkloosheid van de bedienden.
Van het toepassingsgebied van punt 2.13 zijn echter uitgesloten: de werkloosheidsuitkeringen die werden ontvangen in het kader van de verschillende stelsels van werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag.
De wettelijke en extrawettelijke uitkeringen toegekend in geval van tijdelijke werkloosheid en de crisiswerkloosheid zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 26,75%[1].
De wettelijke uitkeringen die worden betaald of toegekend aan tijdelijk werklozen zijn aan een tarief van 15 procent bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) onderworpen, voor zover deze inkomsten worden betaald of toegekend vanaf 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 en betrekking hebben op dagen van tijdelijke werkloosheid in diezelfde periode.
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de wettelijke werkloosheids- (of wacht)uitkeringen van volledig werkloze werknemers die geen beroepsinkomen hebben en die de hoedanigheid hebben van:
[1] Vanaf 1 april 2011. KB van 15 maart 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 maart 2011, Bijlage III punt 2.13 C.
De gebeurtenis die voorafgaat aan elke regeling of elk plan in het kader van SWT is het ontslag van de werknemer[1]. Er is sprake van volledige werkloosheid, gepaard gaande met een bedrijfstoeslag die betaald wordt door de (vroegere) werkgever.
Opmerking: deze reglementering geldt niet voor het halftijds brugpensioen, dat wordt georganiseerd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993.
De vergoeding voor SWT bestaat uit twee delen:
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het totaalbedrag van de vergoeding voor SWT niet hoger is dan het maximumbedrag van de werkloosheidsuitkeringen[3].
In dat geval wordt het totaalbedrag van de vergoeding SWT onderworpen aan de bedrijfsvoorheffing volgens de regels die van toepassing zijn op de pensioenen (punten 4.1 tot 4.5, zie verder).
Van de aldus vastgestelde bedrijfsvoorheffing mag een vermindering voor groepsverzekering worden afgetrokken (zie vermindering van toepassing op de maandelijkse inkomsten, punt 2.2, A, c, hierboven).
[1] Het gaat dus niet om het vervroegd nemen van het pensioen.
[2] Deze vergoeding wordt vastgesteld krachtens de cao nr. 17 of een sectorale of bedrijfs-cao die in overeenstemming is met de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités maar die een vergoeding aanbiedt die ten minste gelijkwaardig is aan deze die wordt toegekend in het kader van de cao nr. 17.
[3] Dit bedrag is beschikbaar in onze sleutelbedragen op Lex4you.
Volgens de formulering van punt 2.15 bestaat deze aanvullende vergoeding in een aanvulling die de werkgever betaalt aan een werknemer die onder een plan SWT valt, zoals we hierboven hebben besproken (punt 2.14, hierboven).
Deze aanvullende vergoeding wordt als ‘buiten de regeling SWT’ of extralegaal bestempeld omdat ze haar oorsprong vindt in ofwel een sectorale of bedrijfs-cao die niet in overeenstemming is met de wet van 5 december 1968, ofwel in een individueel akkoord.
De hiernavolgende regels inzake bedrijfsvoorheffing gelden wanneer de aanvullende vergoeding wordt toegekend:
Bij werkhervatting bij dezelfde werkgever die de werknemer heeft ontslagen, wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld op basis van de gewone regels inzake maandelijkse bezoldigingen (punten 2.2 tot 2.5).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan:
De aanvullende vergoeding is onderworpen aan de bedrijfsvoorheffing volgens de regels die van toepassing zijn op de vervangingsinkomens bedoeld in punt 2.12, A, 1°, b), 2de streepje. Met andere woorden, de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 26,75 % (zonder vermindering).
[1] Als werknemer bij een andere werkgever of als zelfstandige in hoofdberoep voor rekening van een andere onderneming.
[2] Wees voorzichtig. Het artikel 38 §1 31° van het WIB 92 stelt de bedrijfstoeslag vrij in geval van werkhervatting bij een andere werkgever of als zelfstandige.
Hier is sprake van een situatie waarin de werkgever een werknemer ontslaat zonder dat deze aanspraak kan maken op SWT.
Op het tijdstip van het ontslag betaalt de werkgever een vergoeding die niet bovenop een SWT komt (dat bestaat uit voltijdse werkloosheidsuitkeringen en een vergoeding betaald door de werkgever), maar die wel bovenop de werkloosheidsuitkeringen komt.
De betaling van deze vergoeding, die een onderdeel vormt van dit ‘valse' SWT, wordt echter vastgesteld in een collectieve arbeidsovereenkomst.
De bedrijfsvoorheffing op deze pseudo-werkloosheid met bedrijfstoeslag wordt vastgesteld op basis van het type van overeenkomst en de leeftijd van de vroegere werknemer.
De vroegere werknemer ontvangt werkloosheidsuitkeringen als voltijdse werkloze (of zou deze kunnen ontvangen indien hij het werk niet had hervat). De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan:
Op de aanvullende vergoeding die wordt ontvangen hetzij tijdens een periode van inactiviteit, hetzij bij werkhervatting als werknemer bij een nieuwe werkgever, of als zelfstandige in hoofdberoep voor rekening van een andere onderneming, wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op de werkloosheidsuitkeringen (punt 2.13) (10,09%).
Het betreft beroepsinkomsten die niet worden bedoeld in de bovenvermelde bijzondere regels (punten 2.9 tot 2.16) en worden uitbetaald door een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing aan personen die slechts toevallig of periodiek en bijkomstig door hem of door zijn tussenkomst worden bezoldigd.
Voorbeelden: toevallige commissielonen, vergoedingen, presentiegelden, …
De bedrijfsvoorheffing op deze inkomsten wordt als volgt vastgesteld:
Vergoedingen en toelagen |
Percentage (zonder vermindering) |
Tot € 500 |
27,25 |
Van € 500,01 tot € 650 |
32,30 |
Meer dan € 650 |
37,35 |
In afwijking hiervan is op de gewestelijke weerwerkpremie
eenbedrijfsvoorheffing verschuldigd van 11,11% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing op deze bedragen[1] is gelijk aan 26,75% (zonder vermindering).
[1] Dit zijn schuldvorderingen met de hoedanigheid van bezoldigingen, bedoeld in artikel 270,6° van het WIB 92.
De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de regels inzake maandelijkse bezoldigingen (punten 2.2 tot 2.8), rekening houdend met het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. De bedrijfsvoorheffing mag echter nooit minder bedragen dan 11,11% van de bezoldigingen.
Hiermee worden de bezoldigingen bedoeld die worden betaald aan artiesten en musici van wie de beroepsactiviteit er hoofdzakelijk in bestaat gelijktijdig of achtereenvolgens voor ondernemingen voor vertoningen en vermakelijkheden te werken maar:
De bezoldigingen die deze artiesten en musici in dergelijke omstandigheden ontvangen zijn onderworpen aan een bedrijfsvoorheffing van 11,11% (zonder vermindering).
Het gaat om categorieën van personen die wegens de omstandigheden waarin zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen, volgens bijzondere regels worden bezoldigd.
Voorbeeld: loontrekkende uitzendkrachten, …
Deze bezoldigingen worden onderworpen aan een bedrijfsvoorheffing van 11,11% (zonder vermindering).
Dit zijn de vakantiegelden die zonder tussenkomst van de werkgever door de kassen voor jaarlijkse vakantie worden betaald of toegekend.
De bedrijfsvoorheffing op deze inkomsten wordt als volgt vastgesteld:
Vakantiegeld |
Percentage (zonder vermindering) |
Tot € 1.410 |
17,16 |
Meer dan € 1.410 |
23,22 |
Op de bezoldigingen betaald aan studenten is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd als de student in dienst werd genomen in het kader van een (schriftelijke) overeenkomst voor tewerkstelling van studenten[1] : voor een duur 475 aangegeven uren studentenarbeid per kalenderjaar EN voor zover zij niet aan sociale zekerheidsbijdragen onderworpen zijn.
Coronamaatregel
Om te bepalen of dit aantal van 475 uren is bereikt, worden de voor het tweede kwartaal van 2020 gepresteerde uren studentenarbeid en de voor het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid in het onderwijs en de zorgsector, die niet aan de sociale zekerheidsbijdragen onderworpen zijn, niet in rekening gebracht. Op de bezoldigingen voor deze niet in rekening gebrachte uren studentenarbeid is ook geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd.
[1] In de zin van de artikelen 120 e.v. van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend in de maanden oktober, november of december indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
[1] In de zin van artikel 36, § 1er, 1ste lid, 1° tot 3° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
De bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig (d.w.z. zonder vermindering) vastgesteld op 33,31% op de bezoldigingen voor prestaties geleverd door gelegenheidswerkers tijdens maximaal 50 dagen per kalenderjaar.
Een extra is een gelegenheidswerknemer in de horecasector die voor een maximumduur van 2 opeenvolgende dagen bij dezelfde werkgever in dienst genomen wordt en voor deze tewerkstelling verbonden is met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of met een arbeidsovereenkomst gesloten voor een duidelijk omschreven werk. De sociale bijdragen voor de extra worden bovendien berekend op basis van een uur-of dagforfait.
Behoudens enkele aanpassingen wordt de bedrijfsvoorheffing op deze bezoldigingen vastgesteld volgens de regels inzake maandelijkse bezoldigingen van werknemers (zie punt 2.2 en volgende).
Voor de schalen van de bedrijfsvoorheffing moeten de bedragen worden gebruikt die in kolom 3 zijn opgenomen.
Bijlage III vermeldt twee situaties.
De periodieke bezoldiging die anders dan per maand wordt betaald, wordt berekend ten aanzien van de referentiemaandbezoldiging. De bedrijfsvoorheffing die wordt berekend op deze maandbezoldiging wordt gedeeld door 20 en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft[1].
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen:
[1] Punt 3.3 en 3.6 van bijlage III.
De bedrijfsvoorheffing die van toepassing is op deze maandelijks betaalde inkomsten wordt vastgesteld op basis van dezelfde regeling als voor de maandelijkse bezoldigingen (punten 2.2 tot 2.8) met uitzondering van de specifieke aspecten die verband houden met de pensioenen.
De schalen van de bedrijfsvoorheffing zijn dezelfde als die van de maandelijkse bezoldigingen, met dien verstande dat de 4de kolom van die schalen van toepassing is.
De bedrijfsvoorheffing wordt verkregen door 1/30 te nemen van het product verkregen door vermenigvuldiging van de bedrijfsvoorheffing voor dit maandelijks pensioen of die maandelijkse rente met het aantal dagen van het tijdperk waarop het pensioen of de rente betrekking heeft.
Behoudens enkele aanpassingen zijn de regels van toepassing die gelden voor de achterstallen van bezoldigingen (punt 2.10, A.), zonder mogelijkheid tot vrijstelling of vermindering.
De bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld toegekend aan personen die een rust- of overlevingspensioen verkrijgen ten laste van het pensioenstelsel voor loontrekkenden is gelijk aan een percentage, dat varieert van 0 tot 37% van dat vakantiegeld, naargelang van het totaal van het belastbare maandbedrag van het pensioen.
Het betreft de rust- of overlevingspensioenen of -renten die worden toegekend:
Het gaat ook om ouderdoms- en weduwrenten die verzekeringsinstellingen verlenen als tegenwaarde van stortingen die vrij zijn verricht in het kader van de wetgeving betreffende het bediendenpensioen.
De bedrijfsvoorheffing die op deze extralegale pensioenen en renten is verschuldigd, is gelijk aan een percentage dat varieert van 0 tot 37,35% van dat pensioen of die rente, naargelang van het totaal van het belastbare maandbedrag van het pensioen of de rente.
Er wordt geen bedrijfsvoorheffing ingehouden wanneer op het pensioen een taks op het langetermijnsparen werd ingehouden of wanneer het jaarbedrag te laag is.
Het betreft toelagen of renten die:
en die worden verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte, een invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen.
De bedrijfsvoorheffing wordt berekend als op een exceptionele vergoeding (punt 2.9)[1] (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer de bruto jaarbezoldiging laag is.
Zonder in detail in te gaan op deze heel complexe materie, wijzen we erop dat er verschillende regelingen van bedrijfsvoorheffing gelden naargelang van de bijzondere taxaties die van toepassing zijn.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 11,11% (zonder vermindering) van deze lijfrente[2].
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 10,09% (zonder vermindering)[3] van dit kapitaal of die waarde.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan [4]:
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31% (zonder vermindering) van dat kapitaal of die waarde[5].
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het kapitaal, de afkoopwaarde of het kapitaal geldend als renten of pensioenen werd belast met een specifieke taks op het langetermijnsparen die niet wordt geregeld door het WIB 92.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan een variabel percentage (van 11,11% tot 21,20%, zonder vermindering) van het totaalbedrag van het pensioen of de rente, naargelang van het jaarbedrag van dit pensioen of die rente.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 8,08% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66% (zonder vermindering). Die bedrijfsvoorheffing is ook van toepassing op het derde leeftijd sparen.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31% (zonder vermindering).
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het spaartegoed, de kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen werden belast met een specifieke taks op het langetermijnsparen die niet wordt geregeld door het WIB 92.
[1] In dat geval wordt het percentage van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld op basis van het jaartotaal van de normale brutobezoldigingen die als berekeningsgrondslag voor de toelagen of renten hebben gediend.
[2] Artikel 169, § 1 van het WIB 92.
[3] Artikel 171,2°, b en d van het WIB 92.
[4] Artikel 171,4°, f tot h van het WIB 92.
[5] Artikel 171,1°, d, f of h van het WIB 92.
Schematisch gesteld gaat het om dezelfde regelingen als voor de bezoldigingen van werknemers die inwoner zijn.
Voor de maandelijkse bezoldigingen wordt schaal III van de bedrijfsvoorheffing gebruikt (schalen I en II zijn van toepassing op inwoners).
De redenen voor vermindering van de bedrijfsvoorheffing zijn beperkt tot:
Het betreft de bedrijfsvoorheffing die wordt berekend op de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag die wordt toegekend in het kader van een regeling die in overeenstemming is met de richtlijnen van de CAO nr. 17.
De bedrijfsvoorheffing op deze vergoedingen wordt vastgesteld door toepassing van de regels voor de maandelijkse vergoedingen die aan niet-inwoners worden betaald (punten 5.1 tot 5.4).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 1/30 van het product van de vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijkse totaalbedrag van de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag, met het aantal dagen van het tijdperk waarop de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag betrekking heeft.
Voor de vaststelling van de bedrijfsvoorheffing op deze bezoldigingen geldt, mits enkele aanpassingen, hetzelfde schema als voor de bezoldigingen die worden toegekend aan bedrijfsleiders die inwoner zijn (punten 3.3 tot 3.8).
Een percentage van bedrijfsvoorheffing van 26,75% (zonder vermindering) is verschuldigd op 80% van deze renten of kapitalen die rijksinwoners aan niet-rijksinwoners betalen.
Op de occasionele winsten en baten die worden ontvangen door niet-inwoners wordt een bedrijfsvoorheffing ingehouden die, naargelang van het type van inkomsten, gelijk is aan:
De bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van een activiteit die persoonlijk in België wordt uitgeoefend door podiumkunstenaars is uniform vastgesteld op 18% van het nettobedrag.
Dat nettobedrag is gelijk aan het brutobedrag na aftrek van een forfaitair bedrag voor kosten dat wordt vastgesteld naargelang van de aard en de duur van de prestaties waarvan de totale duur niet hoger mag zijn dan 10 dagen per kunstenaar en per jaar[1].
Er is bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de winsten en de baten die worden betaald aan niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid[2].
De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de volgende regels:
Naargelang de meerwaarden worden verwezenlijkt door een niet-inwoner die natuurlijk persoon of rechtspersoon is[4], verwijzen we naar het bovenvermelde onderscheid voor de vaststelling van de bedrijfsvoorheffing (punt 5.27).
Een bijzondere voorheffing geldt wanneer:
[1] De forfaitaire dagkosten bedragen 400 euro voor de eerste dag en 100 euro voor de volgende dagen.
[2] In de zin van artikel 227,1° van het WIB 92.
[3] In de zin van artikel 227,2° van het WIB 92.
[4] In de zin van artikel 87,8° van het KB/WIB 92.
[5] Punt 5.28 B bijlage III KB/WIB.
Het gaat om bezoldigingen van sportbeoefenaars die op 1 januari 2021 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt en jonger zijn dan 26 jaar (zie punt 6.2 ‘bezoldigingen van jonge sportbeoefenaars’).
Dat zijn de sportbeoefenaars die 26 jaar en ouder zijn, de scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders. Deze regeling is van toepassing op voorwaarde dat de inkomsten uit sport die deze verkrijgers ontvangen bijkomstige inkomsten zijn, d.w.z. dat ze minder hoog zijn dan de inkomsten uit een andere beroepsactiviteit (zie punt 6.3 ‘inkomsten van sportbeoefenaars als nevenactiviteit’).
Dit is de restcategorie, m.a.w. de andere sportbeoefenaars die inwoner zijn die niet binnen één van de 2 bovenvermelde categorieën vallen (zie punten 2.1 tot 2.24: de bezoldigingen van werknemers (inwoners) en de ermee gelijkgestelde inkomsten).
De beroepsinkomsten die worden ontvangen door sportbeoefenaars die geen inwoner zijn voor de sportactiviteit die ze persoonlijk uitoefenen in België gedurende maximaal 30 dagen berekend op een periode van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van inkomsten (zie punt 5.26).
Voor de bezoldigingen[1] die betaald worden aan jonge sportbeoefenaars wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens punt 6.2.
Voor de inkomsten[2] die betaald worden aan sportbeoefenaars die ouder zijn dan 26 jaar die beroepsinkomsten ontvangen waarvan het belastbaar bedrag hoger is dan het bedrag dat ze in het kader van hun sportactiviteiten ontvangen, wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens punt 6.3.
De bedrijfsvoorheffing op dergelijke inkomsten wordt bepaald volgens punt 5.26 (‘inkomsten van podiumkunstenaars die geen inwoner zijn’).
Voor de inkomsten van sportbeoefenaars die niet worden beoogd in de bovenvermelde situaties wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld:
De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens punt 6.3.
In dat geval wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt:
[1] In de zin van het artikel 30 1° WIB 1992.
[2] Behalve de bezoldigingen van bedrijfsleider.
[3] idem.
[4] Idem.
Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang het maandinkomen al dan niet hoger is dan 1.710 euro.
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 284,88 euro.
De bedrijfsvoorheffing op het saldo van het inkomen wordt als volgt vastgesteld:
Het verschil tussen het bedrag van het inkomen en 1.710 euro wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 euro.
Op dat bedrag wordt een bedrijfsvoorheffing toegepast volgens:
De totale bedrijfsvoorheffing wordt verkregen door het vaste bedrag en het variabele deel op te tellen.
De volgende bepalingen zijn van toepassing op de bezoldigingen[1] van inwoners en de beroepsinkomsten van niet-inwoners op voorwaarde dat:
De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt berekend:
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31% (zonder vermindering).
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 569,60 euro.
De bedrijfsvoorheffing op het saldo van het inkomen wordt als volgt vastgesteld:
Het verschil tussen het bedrag van het inkomen en 1.710 euro wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 euro.
Op dat bedrag wordt een bedrijfsvoorheffing toegepast volgens:
De totale bedrijfsvoorheffing wordt verkregen door het vaste bedrag en het variabele deel op te tellen.
[1] Zoals bedoeld in art. 30, 1° WIB voor werknemers.
De verkrijgers van deze presentiegelden zijn de leden:
Deze presentiegelden worden voor hun brutobedrag aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen de bedrijfsvoorheffing volgens de regels die van toepassing zijn op de toevallig of periodiek en bijkomstig betaalde vergoedingen en toelagen (punt 2.17).
Wanneer prijzen, subsidies, renten of pensioenen[1] door Belgische of buitenlandse openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerk in België worden toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd die gelijk is aan:
Er is een vrijstelling van bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 4.170 euro (inkomsten 2021) voor de prijzen en de gedurende 2 jaren betaalde of toegekende subsidies.
[1] Ondanks deze inhouding van bedrijfsvoorheffing, worden deze inkomsten beschouwd als diverse inkomsten in de zin van artikel 90, 2° van WIB 92.
Het betreft een vergoeding die wordt toegekend aan een onderzoeker die inwoner of niet-inwoner is, als tegenprestatie voor zijn bijdrage aan een commercieel uitgebate uitvinding[1].
Een bedrijfsvoorheffing van 33,31% is verschuldigd op het nettobedrag van de vergoeding.
[1] Het betreft een recente categorie van diverse inkomsten in de zin van artikel 90,12° (inwoner) en 228, § 2, 9°, k (niet-inwoner) van het WIB 92.
Alle regels hierboven gelden voor het vaststellen van het ‘wettelijk’ bedrag van de bedrijfsvoorheffing. Bepaalde verkrijgers van inkomsten wensen echter dat een bijkomend bedrag bovenop het bedrag dat voorkomt in bijlage III wordt ingehouden door de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing.
Dat wordt fiscaal volontariaat genoemd.
Enkele bepalingen van bijlage III organiseren de manier waarop een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing een bijkomend bedrag aan bedrijfsvoorheffing kan inhouden op de inkomsten die in bijlage III zijn opgenomen. Deze regeling wordt uitsluitend toegepast op initiatief van de verkrijger van de inkomsten en moet vooraf door hem worden aangevraagd.